Editie nummer 2 - september 2014
 

Redactioneel



Interview met VVA-Voorzitter Reinhart Verschoore




Actie Nederlands
Vanzelf Sprekend


- Oproep

- Onderbouwing Actie

- Dialectcompetentie en
-functionaliteit in Vlaanderen



Afrikaanse literatuur in de Lage Landen



Ons onderwijs ter discussie




Teksten op de VVA-website


 



Redactioneel


Beste VVA-vrienden,

Graag stellen we u hier de tweede editie voor van het e-zine van het VVA.
We hadden het buitengewoon genoegen om voor deze eerste aflevering van het nieuwe werkjaar onze VVA-voorzitter in eigen persoon te interviewen.  We openen dit nummer dan ook met de visie van onze voorzitter over het VVA, zijn werking, zijn opvattingen over taal en nog meer.

Het is onze bedoeling in de komende nummers andere VVA’ers te contacteren en ook hen te vragen om hun ideeën en meningen over de actualiteit, het VVA en alles was hen boeit voor ons weer te geven. Het interview wordt een vaste rubriek.

Verder omvat ons elektronisch magazine algemene artikels die informatie verstrekken rond academische en intellectuele thema’s in Vlaanderen en daarbuiten, waarvan we denken dat onze VVA-lezers ze belangrijk vinden. Gevoelige punten voor onze vereniging zijn de zelfontplooiing van Vlaanderen, de strijd rond het Nederlands en de actuele situatie in het Vlaamse onderwijs.

Een blad, ook een e-zine, kan maar leven als het gedragen wordt door zijn lezers. Wie ideeën heeft voor een artikel of zelf iets wil schrijven, is altijd welkom bij de redactie. Ook belangwekkende gebeurtenissen uit de afdelingen kunnen hun beurt krijgen in de volgende edities. Wie graag een verslag instuurt over een geslaagde en gewaardeerde voordracht, krijgt zeker de kans om het hier op deze bladzijden gepubliceerd te krijgen.

Veel leesgenot!

Namens de redactie,

Bruno Comer en Ghislain Duchâteau

Omhoog


'Techniek is ook cultuur'
Interview met VVA-Voorzitter Reinhart Verschoore


‘Hier komen weinig vaklui binnen’. Algemeen Voorzitter Reinhart Verschoore steekt zijn liefde voor stielkennis en techniek niet onder stoelen of banken. Maar hij ziet dit niet als een tegenstelling tot zijn leven als academicus. Cultuur uit zich immers ook in techniek.

Reinharts vader was tijdens de oorlogsjaren inspecteur van het lager onderwijs en een van de initiatiefnemers tot het ‘werkelijkheidsonderricht’: kinderen moeten vanuit eigen observaties zichzelf en anderen vormen om kritisch om te gaan met hun omgeving. De idee om op die manier vakken als biologie, geschiedenis en aardrijkskunde bij te brengen, is blijven leven bij de jonge Reinhart die burgerlijk ingenieur werktuigkunde werd.

Techniek voor juristen

Dat diploma behaalde hij na een turbulente jeugd die getekend werd door de oorlog en hetgeen erop volgde. Reinharts vader werd boer in de streek van Oudenaarde en moest hard werken om te overleven, een waarde die zijn zoon is blijven koesteren. Gelukkig kon hij de hogere humaniora in het Sint Amandscollege in Kortrijk doorbrengen waar al in de jaren vijftig een heel open geest leefde. Onze voorzitter was erg actief in de KSA, hij was al getrouwd toen hij nog eens insprong bij een leiderscursus.

De ingenieursstudie werd aangevuld met een doctoraat over het rijgedrag en trillingen van baanvoertuigen waarbij een wegsimulator en een hybride computer werden gebruikt. Het bleek een heel oorspronkelijk werk te zijn. Reinhart Verschoore werd werkleider, kreeg de leiding over een laboratorium en bracht het uiteindelijk tot gewoon hoogleraar bij de Faculteit Bioingenieurswetenschappen van de RUG waar hij over de mechanisering in de agrarische sector en de biosysteemtechniek doceerde. De razendsnelle evolutie van de technologie in de landbouw heeft weinig geheimen voor hem. ‘Een lesopdracht waar ik heel goede herinneringen aan heb, was de cursus Haventechnologie in de richting “Haven en Maritieme Wetenschappen” die vooral voor afgestudeerde juristen en economisten bedoeld was’, vertelt hij daarbij. ‘Dat was een heel ander publiek dan ik gewoon was en die lessen vroegen een bijzondere aanpak, maar dat had zeker zijn charme. Met genoegen en niet zonder succes probeerde ik de technische belangstelling bij die algemeen gevormde studenten wakker te schudden.’

Reinhart is er voorstander van dat er ook in de algemene humaniorarichtingen technische vakken gegeven worden waarbij de leerlingen zelf iets moeten in elkaar knutselen om een verband te leggen tussen de theoretische lessen en hun toepassing. Dit geldt trouwens niet alleen voor techniek. Fier toont hij zijn realisaties in zijn tuin. Als er dan toch een tuinman komt, moet die geregeld zijn kritische opmerkingen aanhoren. Bovendien staat er eigen beeldhouwwerk in soft stone in zijn living. ‘Ook in het latere leven zullen veel academici dagelijks met technisch opgeleide mensen moeten werken. Als ze zelf al een boor en een schroevendraaier in hun handen gehad hebben, zal dat het wederzijdse respect en begrip doen groeien’, stelt hij. ‘Het is een stelregel die ik altijd gevolgd heb in mijn leven als prof. Dat bestond vooral uit lesgeven, onderzoek, begeleiden van eindwerken en doctoraten en gerechtelijk expertises. Bij dat laatste maakte je niet alleen kennis met technische problemen, maar ook met het menselijk venijn.’

Passie is geen autisme

Van ingenieurs wordt soms gezegd dat het autisten zijn. ‘Je mag autisme niet verwarren met passie’, antwoordt hij daarop. ‘We zijn allemaal autisten als we in onze passie opgaan. Alleen de mate waarin dit gebeurt, verschilt van de een tot de andere. Het belangrijkste is net dat je iets hebt waarin je je volledig kunt uitleven. Dat maakt het bestaan de moeite waard.’

En natuurlijk, het contact met de andere disciplines uit de academische wereld is een goede remedie tegen een al te rigoureus wereldbeeld. Reinhart is al sinds jaar en dag in de Oost-Vlaamse afdeling van het VVA actief. Een afdeling die geregeld naar verre bestemmingen op reis trekt, maar ook droppings houdt in de Vlaamse Ardennen. Er blijft iets van de KSA in het VVA voortleven. ‘In de VVA werking ligt de klemtoon duidelijk op de afdelingen’, licht de voorzitter het beleid toe. ‘Zij zorgen voor het leeuwendeel van de activiteiten. VVA nationaal is er om het onderling contact te bevorderen. De jaarlijkse ledendag is daartoe het belangrijkste initiatief. Als nationaal voorzitter zie ik erop toe dat het respect voor de verschillende meningen die er bij onze vereniging leven, behouden blijft. Wanneer we de VVA prijs toekennen, kan ik me voorstellen dat niet alle leden akkoord gaan met de keuze. We zorgen er altijd voor dat we kandidaten bekronen die doorwrocht werk geleverd hebben, dat op zichzelf al waardering verdient. Zelfs al ga je niet akkoord met de conclusies. Ook hier verzet ik me tegen een overdreven rigoureuze opstelling. Zo mag de aandacht voor het Algemeen Nederlands niet leiden tot een te scherpe houding tegen mensen die met een lokale tongval spreken of gewoon praktische woorden gebruiken i.p.v. deze die enkel tot een theoretisch vocabularium behoren. Kijk maar naar het algemeen Nederlands dictee. In de jaren zestig heb ik dat meegemaakt toen het ABN overal in het vaandel werd gevoerd. Op de duur werd, door het te strenge purisme, bij de modale Vlaming  - zo zijn er meer dan anderen - een tegengesteld effect bereikt, wat uiteraard niet wil zeggen dat een verzorgde taal nu onbelangrijk geworden is. Toen studenten de eerste teksten van hun afstudeerwerk inleverden, kregen ze die in veel gevallen terug met veel rode opmerkingen op taalgebied’

Het Nederlands moet ook verdedigd worden tegen de druk van meer verspreide talen, zowel het Frans als het Engels. ‘Als prof had ik dikwijls contacten over de taalgrens’, vertelt de voorzitter. ‘Ik sprak toen altijd Nederlands, maar stond toe dat mijn gesprekspartners hun eigen taal praatten. Zo nodig hielpen we elkaar en vulden we elkaar aan. Op die manier kwamen we tot een volwassen dialoog en de Franstaligen apprecieerden mijn houding.’

Nu, als emeritus, maakt hij de opkomst van het Engels mee. Jongeren moeten zoveel mogelijk de kans krijgen om Engels te leren, maar dat mag niet ten koste gaan van het Nederlands als academische onderwijstaal: ‘De woordenschat van mijn kleinkinderen is de mijne niet, maar het heeft weinig zin koste wat het kost tegen die evolutie in te gaan. Het is beter om die in de hand te houden door het Nederlands aantrekkelijk te houden voor de jeugd. Kwaliteitsvolle kranten, weekbladen, boeken, films, feuilletons of muziek kunnen daarbij helpen.’

Kwaliteitsvolle voordrachten zijn volgens de voorzitter ook het beste middel om het VVA te profileren en op die manier nieuwe en jonge leden aan te trekken. Op dat vlak wil hij de informatieverstrekking tussen de afdelingen verbeteren. ‘We moeten meer contact met elkaar onderhouden zodat we meer kunnen leren uit onze goede en slechte ervaringen. Met de elektronische media waarover we nu beschikken, zoals de nieuwsflits, facebook en dit e-zine, is het mogelijk om op een eenvoudige manier onze werking aan elkaar toe te lichten. Die kans mogen we niet laten liggen.’

Bruno Comer

Omhoog

Actie Nederlands Vanzelf Sprekend




INLEIDING


Een aantal mensen die om onze taal bekommerd zijn hebben zich verenigd tot een actiegroep. Zij hebben een OPROEPTEKST geredigeerd en die als uitgangspunt genomen voor een digitale petitie. Die petitie werd op 1 augustus 2014 afgesloten met 5688 handtekeningen van overtuigde bewuste taalgebruikers uit het hele Nederlandse taalgebied en daarbuiten. De oproeptekst en de petitie met begeleidende documenten werden op 23 mei 2014 formeel overhandigd aan de Algemene Secretaris van de Nederlandse Taalunie met het verzoek het dossier op zijn beurt over te maken voor gevolg aan het Comité van Ministers van de Nederlandse Taalunie. Daarbij werd overeengekomen dat er verdere samenwerking voor het Nederlandse taalbeleid wordt opgezet. Een hoorzitting daarover in het Vlaams Parlement werd in het vooruitzicht gesteld.

De afsluiting van de petitie betekent geen einde aan de actie. Integendeel. Er worden stappen gezet om de ondersteuning van de eenheidsidee van het Nederlands in het hele taalgebied en de versterking van het Standaardnederlands in het onderwijs tot stand te brengen. Contacten met de leiding van de openbare omroep in Nederland en Vlaanderen worden opgezet. De Vlaamse minister van Onderwijs en Vorming, de Commissie voor Onderwijs en Vorming van het Vlaamse Parlement worden benaderd om de doelen te concretiseren in een adequaat taalbeleid. Een treffende adviesnota zal deze acties onderbouwen. Kortom, vanuit een geëngageerde Actiegroep Nederlands wordt vastberaden gewerkt aan de versteviging van het Nederlands in de media, in het onderwijsbeleid en in het onderwijs zelf.

In deze editie van het VVA-e-zine beperken wij ons tot drie teksten: die van de Oproep, een Onderbouwingstekst van de Actie door Ghislain Duchateau en een tekst rond de huidige dialectcompetentie en de functionaliteit van het dialect in Vlaanderen. Een vollediger dossier Nederlands vindt u op de website van het VVA en op de website van het Netwerk Didactiek Nederlands


OPROEP

Als inwoners van het Nederlandse taalgebied richten wij ons met deze tweevoudige oproep tot iedereen die verantwoordelijkheid draagt in de politiek, het onderwijs en de media.

Wij doen dat vanuit de overtuiging dat aan allen, wat hun achtergrond ook moge zijn, maximale kansen geboden moeten worden om hun talenten te ontwikkelen en daarmee bij te dragen aan het eigen welzijn en dat van de gemeenschap in eigen land en daarbuiten.
Wij beseffen dat daartoe veel inzet nodig is, op verschillende gebieden. Wij beperken ons hier echter tot de taalbeheersing. Die is immers een fundamentele vereiste om toegang te krijgen tot de wereld van wetenschap en cultuur. Ze is ook onmisbaar om als volwaardig weerbaar lid te functioneren in onze open democratie.

1.Vanwege de fundamentele rol in het verwerven van kennis en functioneren in de gemeenschap dringen wij aan op versterking van het onderwijs in het Standaardnederlands.
Wij verwachten ook dat het zo veel mogelijk wordt bijgebracht aan anderstaligen die zich bij ons vestigen, zodat ook zij alle kansen krijgen.

2.Om culturele en economische redenen dringen wij er verder op aan dat alles in het werk wordt gesteld om de taaleenheid van Nederland en Vlaanderen te bevorderen.

Die biedt immers de beste garantie om het Nederlands te behouden als volwaardig communicatiemiddel in en voor een gemeenschap van ruim 23 miljoen taalgebruikers.
Wij verwachten van de Taalunie en de beleidsinstanties, vooral die van het onderwijs en de media, dat ze zich daarvoor ten volle inzetten.

Actiegroep Nederlands

Roland Baetens, Jan Bosmans, Leo Camerlynck, Marc Coussement, Peter Debrabandere, An De Moor, Louis De Troij, Ghislain Duchateau, Joep van Hasselt, Pieter Geertsma, Arnold Herman, Hans Nieuwdorp, Eric Ponette, Marijke Seresia, Theo Strauven, Hubert Sturtewagen, Dirk Van Bogaert, Jan Verhaverbeke, Johan Velghe, Jan Verleysen, Marc Van Outryve, Stijn Verrept, Joris Witkam


Onderbouwing van de Actie
Nederlands Vanzelf Sprekend

Aanzet

Deze actie betekent een kritisch-constructieve inzet voor de status en de perceptie van het Nederlands. De actiegroep wil de huidige courante perceptie over het gesproken Nederlands bijsturen en de status van onze taal ondersteunen en zo mogelijk zelfs verbeteren bij het publiek en in het onderwijs. Beide objecten lopen niet alleen parallel maar bij een nauwkeuriger perceptie die nauwer aansluit bij de taalwerkelijkheid zelf zal beslist de status van de Nederlandse standaardtaal erbij kunnen winnen.

Hoe is het nu daarmee feitelijk gesteld?

De vraag roept meteen de bedenking op dat wij op dit ogenblik geen volstrekt afdoend antwoord kunnen geven, omdat wij nog niet over de volledige kennis en informatie beschikken. Dat betekent evenwel niet dat wij bij de pakken moeten blijven zitten en niets ondernemen, integendeel. Vanuit onze nauwkeurige observatie van het taalgebruik in de Nederlandstalige gemeenschap vooral in Nederland en in Vlaanderen weten wij wel, dat toch niet alles zoals wij dat idealiter zouden willen, in orde is.

Lees verder




Dialectcompetentie en functionaliteit van het dialect in Vlaanderen in 2013

ANNE-SOPHIE GHYSELEN & JACQUES VAN KEYMEULEN  (Universiteit Gent)
in TNTL 130/2 (2014)

Met deze tekst proberen we een zo adequaat mogelijke niet-wetenschappelijke transcriptie te brengen van het wetenschappelijk onderzoeksverslag van beide auteurs. Verwijzingen en bibliografie zijn bewust achterwege gelaten. Deze synthetiserende transcriptie kan wel nuttig zijn voor de opiniëring van niet-taalkundigen die toch belangstelling hebben voor de thematiek en zeker voor geïnteresseerde leraren die in het werkveld direct met het eigen taalgebruik en dat van hun leerlingen worden geconfronteerd. Daarbij is het enkel de bedoeling objectief verslag uit te brengen van de inhoudelijke  gegevens van de taalkundigen die het onderzoek uitvoerden zonder daar normatieve of andere beschouwingen aan vast te willen knopen.

Onderaan geven we de digitale verwijzing naar het wetenschappelijk artikel zelf in het Tijdschrift voor Nederlandse Taal en Letteren 130/2 (2014).

Ghislain Duchâteau


OPZET

Vanuit de variatielinguïstische hoek vernemen wij dat er in Vlaanderen op het gebied van taalgebruik nogal wat aan het veranderen is. Zo constateren de taalkundigen dat er tussen standaardtaal en dialect een continuüm aan tussenvormen voorkomen en dat er een situatie aan het ontstaan is waarbij de dialecten geleidelijk wegdeemsteren. Twee theorieën vigeren op dit ogenblik:

  1. Tussentaal zou kunnen evolueren naar een nieuwe standaard voor alle Vlamingen
  2. De standaardtaal houdt stand naast een al dan niet gestabiliseerde tussentaal.

Opvallend bij de studies gaat de aandacht naar het spanningsveld tussen tussentaal en standaardtaal en niet naar dat tussen tussentaal en dialect.

Voor dialectverlies kunnen nogal evidente factoren worden aangevoerd: toenemende sociale en geografische mobiliteit, toegenomen scholing en de opkomst van massamedia. Toch is het belangrijk om de veranderingen in taalgebruik goed te begrijpen dat de positie van het dialect in Vlaanderen goed in kaart wordt gebracht.

Er is functioneel en structureel dialectverlies. Bij functioneel dialectverlies gebruiken steeds minder mensen in steeds minder situaties dialect. Bij structureel dialectverlies worden typisch lokale dialectkenmerken door algemener verspreide of standaardtalige kenmerken vervangen. Het onderscheid is niet steeds goed waarneembaar en is ook niet echt relevant. Dialect en tussentaal en tussentaal en standaardtaal zijn immers niet goed af te bakenen.

De intentie van de taalgebruiker zelf kan dan bepalend zijn voor welke taalgebruiksvorm gehanteerd wordt.

In de studie van Ghyselen en Van Keymeulen wordt gefocust op het functioneel dialectverlies bij jongeren in Vlaanderen. Grootscheeps dialectonderzoek ontbreekt, maar de vergelijking van beperktere onderzoeken met een tussenperiode van 14 jaar (1979-1993) toont een sterk dialectverlies bij studenten het meest in Oost-Vlaanderen en Limburg en het minst in West-Vlaanderen. Recentere lokale onderzoeken wijzen op verder dialectverlies en soms in een opvallend vlug tempo.

De vraag is natuurlijk hoe het in de rest van Vlaanderen met het dialectverlies gesteld is en of dat verlies zich in hetzelfde of een sneller of trager tempo voortzet dan 20 jaar geleden.

- De eerste onderzoeksvraag van deze studie luidt dan ook als volgt:

1 In welke mate vinden Vlamingen van zichzelf dat ze hun lokale dialect nog beheersen? Zet het dialectverliesproces dat merkbaar was in de onderzoeken van Willemyns (1979) en Van Keymeulen (1993) zich in hetzelfde tempo voort?

- Een logische tweede vraag die uit de vorige voortvloeit, is er een naar de functionaliteit van het dialect:

2 In welke situaties menen Vlamingen nog dialect te spreken? Is dialect nog steeds hoofdzakelijk de thuistaal van Vlamingen of is er een verandering in functionaliteit merkbaar? Immers, als Vlamingen nog dialect kunnen spreken, in welke situaties doen ze dat dan?

- Tot slot gaan we ook na, als er sprake is van functioneel dialectverlies, welke taalvariëteiten dan wel gesproken worden:

3 Als een taalgebruiker geen dialect meer spreekt, welk taalgebruik hanteert hij dan wel in de respectieve situaties: tussentaal of standaardtaal?

Op de hierboven beschreven onderzoeksvragen trachten we een antwoord te vinden aan de hand van een enquête die peilt naar de perceptie ter zake bij Vlaamse studenten met een taalkundige achtergrond.
O.m. werd gevraagd  welke taalvariëteit de studenten voornamelijk spraken in specifieke situaties, namelijk in de 543 valabele enquêtes: in het huisgezin; met vrienden van de eigen streek; met een vreemde uit een andere streek die je de weg vraagt; als je voor een publiek spreekt; met een hogergeplaatste die je niet goed kent; met een onbekende aan de telefoon; met een leraar op school in de klas; met een leraar van je school buiten de klas; met medestudenten uit de eigen streek en met medestudenten uit een andere streek.

Het gaat hier wel om gerapporteerd taalgebruik wat niet noodzakelijk reëel taalgebruik is. Gerapporteerd gedrag kan even interessant zijn als geobserveerd gedrag, omdat het ons een beeld biedt van de normen, waarden en percepties van de taalgebruiker, en dat zijn juist de factoren die het taalgedrag in belangrijke mate sturen.

De driedeling die bij dit onderzoek gehanteerd wordt, namelijk die in dialect, tussentaal en standaardtaal, lijkt ook in zekere mate in de perceptie van vele taalgebruikers te bestaan.

DIALECTVERLIES EN TUSSENTAAL

De resultaten tonen alvast duidelijk aan dat het dialect in Vlaanderen geen rooskleurige toekomst beschoren is: weinig jongeren geven aan het dialect nog te kunnen spreken en van diegenen die het nog menen te kunnen, zou maar de helft ook effectief nog dialect spreken in de bevraagde situaties. De resultaten verdienen echter de nodige nuancering. Omdat de ondervraagden hoogopgeleide jongeren zijn en in meerderheid jongere vrouwen mag verondersteld worden dat bij andere bevolkingsgroepen het dialect nog sterker staat.

Uit de onderzoeksgegevens blijkt duidelijk dat er in Vlaanderen opvallende regionale tempo- en intensiteitsverschillen zijn in het dialectverlies. Alle regio’s hebben echter gemeenschappelijk dat het dialectverlies niet de standaardtaal, maar de tussentaal ten goede komt: wie geen dialect meer spreekt, zou in informele situaties vooral tussentaal spreken. Die relatie tussen dialectverlies en tussentaalgebruik lijkt ook attitudineIe repercussies te hebben. Uit recent  onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat attitudes tegenover tussentaal vrij negatief zijn in regio's waar het dialect sterk staat.
Merkwaardig is dat een vergelijkbare ontwikkeling in het noorden van het Nederlandse taalgebied niet terug te vinden is: in Nederland zou het dialectverlies (dat er overigens veel vroeger begon dan in Vlaanderen) vooral de standaardtaal ten goede gekomen. Pas later zouden in Nederland door 'downward norm relaxation'  intermediaire variëteiten, zoals Poldernederlands, tot stand zijn gekomen. Het resultaat van de taalveranderingsprocessen in beide delen van het taalgebied is vergelijkbaar: zowel in Nederland als in Vlaanderen zijn er grotendeels diaglossische, met tussen dialect en standaardtaal in intermediaire variëteiten. De manier waarop die repertoria ontstaan zijn, is echter heel verschillend.

Tussentaal op zich is in feite niets nieuws; wat wel nieuw is, is dat het in steeds meer situaties gebruikt wordt en voor velen ook de moedertaal wordt. In Nederland daarentegen werd de standaardtaal wél als geldig alternatief ervaren toen de dialecten door allerlei maatschappelijke factoren verloren gingen. Dat neemt niet weg dat de taalgebruikers er toch de nood voelden om hun regionale en sociale identiteit talig uit te drukken, wat tot een verruiming van de standaardtaalnorm leidde.

VOORUITBLIK

Op basis van de nu beschikbare gegevens lijkt het erop dat de dialectpool van de diaglossie in de komende jaren verder zal afbrokkelen.  Hoe het taalrepertorium er dan zal uitzien hangt af van de ontwikkelingen in het spanningsveld tussentaal-standaardtaal. Er wordt in steeds meer situaties tussentaal gesproken waar er vroeger standaardtaal gehanteerd werd. Dat is een indicatie dat een nieuwe standaardtaalnorm zou ontstaan en de huidige strakke standaardtaalnorm misschien verloren zou gaan. Daarbij zijn er twee mogelijkheden:

  1. Demotisering: de bestaande standaardtaalnorm wordt verruimd
  2. Destandaardisering: de bestaande standaardtaalnorm wordt verlaten

Het onderscheid is vooral een perceptuele aangelegenheid. In de beschikbare data geven de meeste jongeren aan in formele situaties de standaardtaal te gebruiken en geen tussentaal. Een vergelijkbare conclusie staat in een studie van 2013 over het taalgebruik van Vlaamse leerkrachten; daar gaven de meeste leerkrachten aan standaardtaal te verkiezen in de lespraktijk. Maar het effectieve taalgebruik van de leerkrachten toonde een toenemend aantal tussentaalkenmerken. Dat die lesgevers hun taalgebruik toch als standaardtaal labelden, zou dan ook op demotisering kunnen wijzen.

Momenteel wordt ‘tussentaal' in de literatuur omschreven als een amalgaam van taalvariëteiten, die alle gekenmerkt worden door het gegeven dat ze én afwijken van de standaardtaal, én van het dialect. Van één tussentaal is dus geen sprake; het gaat om een continuüm van vormen die o.a. bepaald worden door de spreeksituatie en de opleiding, de leeftijd, het geslacht en de regionale herkomst van de spreker. Verschillende taalkundigen zijn evenwel van mening dat er zich een gestabiliseerde vorm van tussentaal aan het vormen is, die naast een aantal variabele ook een aantal stabiele kenmerken zou kennen. Daarover bestaan nog heel wat vragen. Welke dialectkenmerken bereiken bijvoorbeeld de status van stabiele tussentaalkenmerken? Zijn er überhaupt voldoende stabiele kenmerken om echt van een aparte variëteit te spreken, en als er sprake is van een stabiele variëteit, wat is de functionaliteit ervan?

DE ONDERZOEKSGEGEVENS

Vraag 1:  In welke mate achten jonge Vlaamse studenten zichzelf nog dialectcompetent?

De enquête bij 543 universiteitsstudenten toonde aan dat steeds minder jongeren menen hun lokale dialect nog te beheersen. Opvallend hierbij is dat een toenemend percentage aangeeft het lokale dialect zelfs niet te begrijpen en dat de gerapporteerde dialectcompetentie ook duidelijk verschilt van het gerapporteerde dialectgebruik: bijna de helft van de studenten die aangeeft het dialect te beheersen, zou het dialect in geen enkele van de bevraagde situaties spreken. Die groep jongeren lijkt een overgangsgroep te vormen tussen een dialectcompetente en dialectsprekende generatie en een dialectincompetente, tussentaalsprekende generatie. Wanneer we de resultaten per regio bekijken, dan zien we dat het dialectverlies het verst gevorderd is in Oost­ Vlaanderen, Vlaams-Brabant en Limburg. In West-Vlaanderen lijkt het dialect het sterkst te staan, al zet het dialectverlies zich er wel sneller dan ooit voort. Ook in Antwerpen blijkt het dialect iets vitaler dan elders, al zien we daar een grote kloof tussen gerapporteerde dialectcompetentie en gerapporteerd dialectgebruik.

Vraag 2. Wat is de functionaliteit van het dialect in Vlaanderen? Is het dialect nog altijd hoofdzakelijk de thuistaal van Vlamingen of komt er verandering in functionaliteit?

De resultaten van de enquête tonen aan dat het kleine percentage jongeren dat nog aangeeft dialect te spreken, dat enkel in informele lokale of regionale situaties meent te doen, met name in het gezin en met vrienden en medestudenten uit de eigen regio. Dialect blijft voor dialectsprekers dus nog steeds in belangrijke mate een thuistaal.

Vraag 3. Welk taalgebruik hanteren niet-dialectsprekers?

Wie geen dialect meer hanteert in lokale of regionale situaties spreekt voornamelijk tussentaal. In Nederland kwam het dialectverlies ten goede van de standaardtaal, in Vlaanderen dus niet. In supraregionale situaties opteren de meeste Vlaamse jongeren, ook de dialectsprekers, voor een vorm van tussentaal. In formele situaties daarentegen geven de meeste jongeren aan standaardtaal te spreken; van een destandaardisering, waarbij tussentaal steeds meer als norm voor formele situaties wordt ervaren lijkt dus niet echt sprake. De data wijzen erop dat de Vlaamse diaglossie zich door het toenemende dialectverlies ontwikkelt tot een nieuw type diglossisch taalrepertorium, waarbij standaardtaal gebruikt wordt in formele situaties en tussentaal in informele situaties.

CONCLUSIE

“Dit onderzoek toont wel duidelijk aan dat het dialectverlies in Vlaanderen zich in de voorbije 20 jaar in een razend tempo heeft voortgezet. Grootscheeps dialectonderzoek is noodzakelijk om ook het structurele verlies in kaart te brengen en om een diepgaand inzicht te krijgen in het verschil tussen gerapporteerd en feitelijk gedrag, maar het staat alvast als een paal boven water dat het dialect in Vlaanderen geen rooskleurige toekomst is beschoren.”

De originele wetenschappelijke tekst in pdf-formaat



Omhoog


AFRIKAANSE LITERATUUR IN DE LAGE LANDEN






in de rubriek Poolshoogte van het toonaangevende Zuid-Afrikaanse e-zine LitNet

door Ingrid Glorie

“Van 19 t/m 28 september 2014 wordt in Nederland en Vlaanderen de Week van de Afrikaanse roman gehouden. De vijf Zuid-Afrikaanse schrijvers die speciaal voor dit rondreizende literatuurfestival naar de Lage Landen komen, zijn Etienne van Heerden, Irma Joubert, Sonja Loots, Kirby van der Merwe en Marita van der Vyver; Chanette Paul is in dezelfde periode ook in Europa en zal aan enkele evenementen meewerken. Het programma van de Week van de Afrikaanse roman bestaat uit boekpresentaties, openbare debatten, een expat-avond, een letterkundig symposium en een ontmoeting tussen de Zuid-Afrikaanse schrijvers en Nederlandse vertalers. Alle activiteiten worden opgezet in samenwerking met bekende Nederlandse en Vlaamse boekwinkels, universiteiten en festivalorganisaties. Dat betekent dat de schrijvers de lezers opzoeken in hun eigen omgeving. Hierdoor zal er hopelijk een nieuw publiek bereikt worden van lezers voor wie de Afrikaanstalige literatuur tot dusver grotendeels onbekend terrein is gebleven. De focus van de Week ligt op de Afrikaanstalige roman, en dus niet op poëzie of dramateksten. Ondanks de enorme waardering die er in de Lage Landen bestaat voor het werk van dichters als Ingrid Jonker, Breyten Breytenbach, Antjie Krog en Ronelda Kamfer, is de verwachting dat er met de concentratie op romans een breder publiek zal kunnen worden bereikt, en dat de nieuwe belangstelling ook duurzamer zal zijn. Daarnaast gaat de aandacht specifiek uit naar Afrikaanse romans in Nederlandse vertaling en dus niet in de oorspronkelijke taal. Dit heeft ten eerste te maken met het feit dat het voor Nederlandse en Vlaamse lezers die weinig ervaring hebben met het Afrikaans, in de praktijk toch een flinke klus blijkt te zijn om een volledige roman in die taal te lezen. En ten tweede zijn Afrikaanstalige boeken in de Lage Landen moeilijk te krijgen.”

Zo begint Ingrid Glorie haar overzicht van de belangstelling en de studie van de literatuur in het Afrikaans in Nederland en Vlaanderen n.a.v. de Week van de Afrikaanse roman. Haar essay blijft helemaal niet beperkt tot deze inleiding. Zij overschouwt van ongeveer 1950 tot nu de gerichtheid van de culturele wereld in Nederland en Vlaanderen naar Zuid-Afrika en zijn hoogst waardevolle literatuur. Ingrid Glorie vermeldt de Seminaries Afrikaanse Literatuur die tot voor enkele jaren in de Universiteit Hasselt georganiseerd werden door Luc Renders en zijn vrouw Vera. Ingrid Glorie was er nagenoeg altijd aanwezig. Toen al konden we haar gedrevenheid voor het Afrikaans en de literatuur in het Afrikaans ervaren. Sindsdien is die steeds maar toegenomen. Zij is nu ook weer de (pro)motor van de Week van de Afrikaanse roman.

Zij is treffend en volledig in haar overzicht. Dat kan dus een leidraad zijn voor iedereen die het vlammetje voor de literatuur in het Afrikaans in Zuid-Afrika in de geest voelt opflakkeren. Daarom bevelen wij het lezen van haar tekst graag en met overtuiging aan.


Lees de volledige tekst in de bijgewerkte versie die Ingrid Glorie ons persoonlijk toestuurde.


Omhoog


Kan het beter? En hoe zou dat moeten? Ons onderwijs ter discussie

Uitspraken in de pers van onderwijsdeskundigen




In de aanloop van het komende academiejaar of schooljaar publiceren kranten artikels over het onderwijs. Enkele uitspraken in die artikels zijn markant en verdienen vermelding en wat ruimer aandacht dan een vlugge tekstlezing kan bieden.

In het artikel “Geef de kinderen toch geen punten” (DS 20-8-14) keert pedagoog Roger Standaert zich tegen het geven van rode cijfers aan kinderen, tegen het hanteren van het klasgemiddelde en tegen het instellen van een centraal examen voor de scholen. Wie geen getuigschrift van het basisonderwijs haalt moet de kans krijgen een parallel schakelprogramma te volgen van pakweg het vijfde leerjaar tot de leeftijd van 14 jaar. Daarin kunnen leerlingen – bijvoorbeeld zij die een andere thuistaal spreken – bijgewerkt worden. Dan kunnen ze ofwel weer aanhaken op de gewone stroom, of naar het buitengewoon onderwijs gaan.‘Dat zal geld kosten maar kan de samenleving ook veel opbrengen als we die jongeren uit de werkloosheid kunnen houden.’ Roger Standaert publiceert een nieuw boek met zijn opvattingen  ‘De Becijferde school’, bij uitgeverij Acco.

In “Examenstress is ook goed voor scholen” (DS 21-8-14) keert onderwijseconoom Kristof De Witte zich tegen de opvattingen van Roger Standaert. ‘Maar punten afschaffen zou een slecht idee zijn. Examenstress is goed voor leerlingen, het houdt hen scherp. Maar concurrentiedruk is ook goed voor scholen. Dus is dat verfoeide centrale examen sterk aan te bevelen.’ ‘Scholen hebben grote baat bij zo’n centraal examen. Het laat hen op een objectieve manier toe om hun prestaties te vergelijken met andere scholen, en dwingt hen om over de schoolmuur te kijken.’ ‘Een centraal examen brengt de nodige transparantie voor ouders om een goede, objectieve en bewuste schoolkeuze te maken. … Dankzij de transparantie die centrale examens brengen, zal de concurrentie tussen scholen versterkt worden. Onderzoek geeft aan dat dit leidt tot verdere kwaliteitsverbeteringen. Scholen die erin slagen om meer toegevoegde waarde bij hun leerlingen te creëren zullen sterker groeien, terwijl via de feet voting het omgekeerde geldt voor de minder goede scholen: wie niet tevreden is, zal de school gewoon verlaten.

Ook onderwijsspecialist bij de OESO, Dirk Van Damme, keert zich tegen de afwijzing van cijfers op school, zoals Roger Standaert voorstelt. “Waarom zoveel schrik voor de rode balpen?” (DS 25-8-14). Volgens Van Damme bedreigt een laisser-faire-mentaliteit de kwaliteit van het onderwijs. Als we in naam van gelijke kansen en welbevinden geen hoge eisen meer durven te stellen aan leerlingen, brengen we ons onderwijs in gevaar. Leren is nu eenmaal lastig, je helpt de kwetsbaarsten juist door hen uit te dagen. “Leren is altijd een beetje de eigen comfortzone verlaten. Het kan inderdaad tijdelijk het welbevinden onderuithalen, maar de joy of learning zit hem in het intrinsieke genoegen als je iets nieuws onder de knie krijgt. Het naïeve geloof dat leerlingen het wel zelf zullen vinden en dat ze er niet te veel moeite moeten voor doen, klopt niet. Leren is uitdagen, en ja dat is vaak lastig. Maar met enthousiaste leraren, die weten hoe ze de vonk moeten doen overslaan en leerlingen tot grootse prestaties kunnen brengen, is uitdagend onderwijs net wat de kansen en noden van leerlingen het beste dient. Nalaten hoge eigen te stellen en goed te evalueren om beter te motiveren en bij te sturen, en te sanctioneren als dat moet, ontneemt juist leerkansen aan de meest kwetsbare leerlingen. Dat is niet alleen sociaal onrechtvaardig, het staat ook gelijk aan het talent weggooien dat onze samenleving nodig heeft.”

In het artikel “Vlaams hoger onderwijs is goed maar niet excellent” (DS 25-8-14) zegt Ann Demeulemeester, ondervoorzitter van de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO), dat Vlaamse universiteiten en hogescholen “internationaal niet uitblinken”. Vanwaar de Vlaamse achterstand? “Het Vlaamse hoger onderwijs is niet erg innovatief; het loopt niet aan de spits, het is een volger, een trage volger zelfs. Het onderwijs is vaak ook erg klassiek – bord en krijt, met veel hoorcolleges. Nieuwigheden als afstandsonderwijs, e-learning, werkplekleren… zijn hier nog te weinig doorgedrongen”. Volgens haar zouden ze ook ‘sneller’ en ‘slimmer moeten aansluiten bij behoeften uit de samenleving of de arbeidsmarkt, heet het.

In het licht van het komende onderwijsbeleid in de nieuwe regeringsperiode constateren we bij dergelijke artikels niet enkel een stimulering van de reflectie bij het huidige debat rond onderwijs, maar ook de onderliggende roep naar verandering of verbetering van relevante aspecten van de onderwijsorganisatie en de onderwijspraktijk in de scholen. Wie is er niet benieuwd naar de nabije uittekening van dat beleid?

G.D.

Omhoog


Teksten op de VVA-website


Op zijn pagina Teksten vestigt het VVA de aandacht op
Speciale publicaties - teksten - voordrachten -
activiteiten via koppelingen bereikbaar

Het VVA stelt er prijs op het intellectuele discours te bevorderen.

Het gaat over  informatieve en ook opiniërende teksten die doen nadenken, die mogelijk reacties oproepen.

U vindt ze op de pagina Teksten onder de benaming ‘Referentiële teksten’. Die bereikt u door te klikken op de gewenste titel in de index bovenaan.

In dit e-zine verwijzen wij u graag naar de meest recente teksten die wij geplaatst hebben. Het zijn recensies van twee belangwekkende boeken.

Politieke emoties – Waarom een rechtvaardige samenleving niet zonder liefde kan

Recensie van het boek van Martha Nussbaum door Walter Lootens
in De Wereld Morgen 8 september 2014

Martha Nussbaum, Amerikaans hoogleraar recht en ethiek aan de universiteit van Chicago, is een zeer productieve auteur. Ze is gespecialiseerd in de Oudheid en in politieke filosofie en ethiek. Haar nieuwe boek heet 'Politieke emoties' en is nu in een Nederlands vertaling verschenen. Nussbaum houdt daarin een warm pleidooi voor meer empathie in het politieke denken.

http://www.vvacademici.org/teksten.html#POLITIEKEEMOTIES

'De democratie voorbij' van Luc Huyse

Recensie van het boek door Walter Lootens
in De Wereld Morgen van 9 mei 2014


Huyse analyseerde de voorbije veertig jaar met zijn scherpe sociologische blik de maatschappelijke ontwikkelingen in België. ‘De uiterste houdbaarheidsdatum voor de democratie zoals we die nu kennen, komt nabij,’ waarschuwt hij. De houdbaarheidsdatum van deze auteur is gelukkig nog lang niet bereikt. Dat bewijst dit boek waarin geleerdheid wijkt voor wijsheid. 

http://www.vvacademici.org/teksten.html#DEMOCRATIEVOORBIJ


Omhoog

 

Colofon

Redactie van het e-zine 'Vivat academia"

    • Bruno Comer, hoofdredacteur
    • John Casier
    • Ghislain Duchâteau
    • Frank Fleerackers
    • Frank Judo
    • Alain Mouton
    • Hans Verboven
Afmelding

Wie deze nieuwsbrief liever niet ontvangt, kan zich afmelden met een berichtje naar
het VVA-secretariaat